8.45. Als ik mijn ogen open doe ben ik alleen. De gordijnen zijn open en laten een zacht ochtendschijnsel toe. Ik ben alleen maar ik voel aanwezigheid. De telefoon gaat. Een keer. Dan is het weer stil. Ik kijk naar de vloer. Hoewel deze droog is zijn er lichte vlekken achtergebleven van wat ik dacht dat een droom was. Geen droom, wat dan wel? De aanwezigheid die ik voel is dezelfde als eerder vanochtend, of later vannacht. De aanwezigheid die hoort bij de natte maar onzichtbare voeten.
Ik kleed me aan. Kijk in de spiegel, maar zie slechts de schaduw die het glas weerspiegeld. En nu? Eten. Ik loop de doffe gang op, ik stap in een geluidsvacuüm en kom een andere tijd binnen. In de lift klinkt muziek. Nietszeggende muziek van pianotonen, willekeurig achter elkaar geplakt. Ik eet alsof ik in geen dagen gegeten heb. Drink koffie alsof ik in geen dagen koffie had gedronken. Dan doe ik een ontdekking. Ik ben de enige in de eetzaal. Geen hotelgast, geen serveerster of wie dan ook te zien. Geen geluid, geen gerinkel van kopjes uit de keuken. En nu ik er op let, geen kookgeuren, hoewel de dampende schalen van het continentale ontbijt op nog geen tien meter staan.
Als ik ga staan wankelt mijn hoofd slechts een seconde, en voordat ik een stap kan verzetten sta ik in de lift. Violen, even nietszeggend. Waar is de tijd gebleven waarin ik van de tafel naar de lift liep? In mijn herinnering zie ik die beelden voor me. Hoe ik langs de receptie loop en niemand zie. Hoe ik een glimp van de straat opvang door de glazen schuifdeuren. Een lege straat. Maar de tijd is weg.
De lift zoeft naar de tweede etage. Ik loop de gang op, op weg naar kamer 212. Ik zak ver weg in het bruinrode pluche. Mijn kamerdeur staat op een kier. Had ik die niet dichtgedaan? Ik duw de deur met mijn linkerhand open en zie dat ze op bed ligt. Op haar rug, hoofd naar het voeteneinde, armen gestrekt, ogen gericht op het plafond. Als een laatste pose van een olympische vloeroefening. Ik wil naar haar toe lopen, maar wordt tegengehouden door een tegendruk. Een heftige kracht die uit haar lichaam stroomt. Ik zit aan de vloer vast, een dichte en stug onzichtbare mist belet mij het zijn.
foto: onbekend

Geen opmerkingen:
Een reactie posten