woensdag 13 januari 2010

Roodbont

De schaduw van de sanseveria’s reikt aan het plafond van de erker in de voorkamer. In het oudste licht van de dag verdwijnt het spinnenweb, dat tussen de vergeelde muur en het grauwe gordijn zit, met de snelheid van de tijd, in het duister.

Hij doet een moeizame poging zijn oogleden op te tillen, ziet de zon door zijn met slaap verkleefde wimperharen achter het hekje van het achterpad verdwijnen. Hoe lang heeft hij geslapen? Met de rechterhand masseert hij traag zijn pijnlijk stijve nek. Onder de bank is een mok geschoven met nog een slok koude koffie, die bruin omrand in het keramiek omhoogtrekt. Hij kijkt er met een half oog naar. Hij denkt niets.

Achter hem, achter de leuning van de bank, hoort hij haar bewegen. Hij verligt zichzelf op de versleten kussens en doet zijn ogen weer dicht. Het vage licht dat zijn irissen nog door zijn oogleden irriteert weert hij af met zijn eeltige hand.

Hij gluurt langs zijn arm. Ziet haar houterig zijn gezichtveld binnenkomen. Denkt: “we wonen in hetzelfde huis, hoe lang heb ik haar niet gezien?” Ze draagt haar smoezelig witte badjas. Als ze naast hem neerzijgt om de mok op te pakken valt haar badjas open. Hij ruikt haar, bedwelmend zoet en een lichte zweem van zweet. Ze blijft even zitten, zucht en verdwijnt weer achter de leuning.

Hij schrikt wakker van een tik. Op de tafel staat een dampende kop koffie. Ze zit tegenover hem in de leesstoel. De badjas onbedoeld uiteen. Hij kijkt naar haar borsten. Elk jaar hangen ze een stuk lager. Hij probeert rechtop te gaan zitten. Elke dag gaat dat moeizamer.

Buiten loopt iemand voorbij. In het schijnsel van de straatlantaarn, de enige in de straat die licht geeft, ziet hij de hoge kraag met hond langskomen. Daarachter staan, in volslagen duisternis, de koeien in een kudde bij het hek. Met zijn ogen dicht ziet hij het wit van het roodbont oplichten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten